A book review by Gijsbert Kamer (De Volkskrant, The Netherlands), but also a little lesson in Icelandic music history.
Tegen onze gruwelverhalen kan niemand op
Sjón Blauwvos
Uiitgever: De Geus
ISBN: 90 445 0686 2
Vertaald uit het IJslands door Marcel Otten
Niemand is de laatste paar decennia zo belangrijk geweest voor de cultuurgeschiedenis van zijn of haar land als Björk. Dat staat voor de IJslandse schrijver Sjón als een paal boven water. Zij was het die er eind jaren tachtig met haar band The Sugarcubes in Europa op uittrok, er successen vierde en ineens niet alleen de ogen van de internationale muziekwereld op zich gericht zag, maar ook de IJslanders van hun minderwaardigheidscomplex afhielp. ‘IJsland bleek wel degelijk in staat, zo bewees Björk, tot het maken van oorspronkelijke kunst die zelfs internationale allure kon hebben’, zegt Sjón, die in Amsterdam verblijft vanwege de publicatie van Blauwvos, de vertaling van zijn novelle Skugga-Baldur uit 2003.
‘Zonder haar succes had ik hier nu niet gezeten. Niet alleen was mijn werk dan niet in het Nederlands vertaald, het is ook maar de vraag of ik in eigen land een uitgever had kunnen vinden – zo beroerd stond ons land er cultureel voor. Ook ikzelf kreeg dankzij The Sugarcubes een creatieve impuls.’
Een impuls die er inmiddels toe geleid heeft dat de in 1962 als Sigurjón Birgir Sigursson geboren auteur in eigen land een aanzienlijke reputatie geniet als dichter, kinderboeken- en toneelschrijver en romancier.
‘Het begon voor mij allemaal net als voor Björk bij Medúsa, een groep jonge kunstliefhebbers geobsedeerd door avant-garde en surrealisme.’ Medusa ontstond in 1979, en iedereen die in Reykjavik ook maar een beetje in kunst geïnteresseerd was, sloot zich bij hen aan, zo ook Sjón, die toen hij van de middelbare school kwam graag kunstenaar wilde worden. ‘Niet dat ik daar op school in was onderwezen, integendeel bijna. Ik haalde mijn inspiratie uit de popmuziek. In de jaren zeventig ontwikkelde ik al een obsessie voor David Bowie, en via hem kwam ik op schrijvers uit als William Burroughs. En zo had iedereen in Medusa zijn eigen voorkeuren. Muzikanten, dichters, schilders en filmers, allen autodidact, kwamen allemaal bij elkaar in de cafés van Reykjavik. Ook Björk liet zich zien, zij was meer van de performance art en zocht contact met muzikanten. Ik voelde me dichter, en had in eigen beheer zelfs al een bundel gepubliceerd.’
Uit Medusa kwam in 1983 de band Kukl voort, met Björk als zangeres. Sjón trok veel met de bandleden op, ook toen uit Kukl een paar jaar later The Sugarcubes ontstonden. ‘Ik hing vaak bij hen rond, en ging ook mee naar het buitenland. Ze vroegen me op een gegeven moment een B-kantje van een single in te zingen, want het leek ze wel leuk, zo’n vals brullende dichter als zanger. Het verschafte mij ook een excuus, als de financiën dat toelieten, om mee te gaan naar het buitenland. Zo heb ik nog eens meegedaan toen The Sugarcubes in Paradiso optraden.’
Tot samenwerking met de zangeres kwam het pas later. Sjón maakte eerst naam als dichter en later als romancier, en The Sugarcubes zouden begin jaren negentig imploderen, wat een succesvollere solocarrière van Björk tot gevolg had. ‘Pas in 1995 kwamen we elkaar weer tegen. Zij zat vast met de tekst van het liedje Isobel, waar we samen aan verder werkten.’
Daarna volgden een paar bijdragen van Sjón aan haar album Homogenic uit 1997 en kwam er in 2000 het verzoek van regisseur Lars von Trier of hij teksten kon schrijven voor de liedjes die hoofdrolspeelster Björk zou zingen in de film Dancer In The Dark.
Op de kaft van Blauwvos prijkt dus niet voor niets de aanbeveling: ‘van de tekstschrijver van Björk’. Een aanbeveling die de auteur in eigen land niet meer nodig heeft, en ook niet in andere Scandinavische landen – vorig jaar werd hem de belangrijke literatuurprijs toegekend van de Noordse Raad. ‘Bijna zou ik gaan denken dat onze cultuur toch niet zo achterlijk is’, lacht hij.
Lang was Sjón ervan overtuigd dat zijn land geen enkele kunst van enige betekenis had voortgebracht. ‘Tot het begin van de 20ste eeuw was IJsland eigenlijk een derdewereldland zonder noemenswaardige cultuur en al helemaal geen eigen kunstuitingen. De mensen waren arm, leefden in hutten en hadden als enige culturele bagage hooguit de saga’s en gedichten die ze kenden uit de eeuwenoude overlevering.’ Die teksten, zoals ze in de 13de eeuw werden gebundeld in de Edda, een verzameling literaire en mythologische werken, waren het enige houvast in het culturele onderwijs dat Sjón (1962) in Reykjavik genoot.
‘En voor een rebellerende tiener was een canon juist iets waar je je tegen afzette. Al die verhalen met monsters, woeste dieren en jachttaferelen, die hadden we niet meer nodig, vonden wij op school. Wat wij belangrijk vonden was de avant-garde van de 20ste eeuw, het surrealisme, dadaïsme en fluxus. Daarvoor moesten we naar het buitenland. In Reykjavik kwam nooit iemand, geen band en geen kunst. We hadden eind jaren zeventig hooguit van die posterwinkels waar reproducties hingen van Dali en Kandinsky. Dat was het dan ook helemaal. Die deden ons wegdromen naar een spannende wereld vol opwindende kunst. Dat ik zelf een korte roman zou publiceren over iets als een vossenjacht, had ik twintig jaar geleden voor onmogelijk gehouden.’
Misschien nog opmerkelijker dan de vele verwijzingen naar de saga’s en folklore van IJsland is dat Blauwvos zich afspeelt in de 19de eeuw en de vertelling geschreven is met behulp van, zoals de auteur dat noemt, ‘mijn avant-gardistische gereedschapskist’. Daarmee begeeft hij zich op glad ijs, ‘want de 19de eeuw is iets waar mijn generatie zich niet aan diende te wagen. Het was een eeuw van folklore die door ons vooral werd geassocieerd met rare kostuums en stomme dansjes – dingen die niet meer in de moderne literatuur thuishoorden.’
Maar juist daarom plaatste Sjón zijn boek in de 19de eeuw. ‘Een beetje pesten, ja, maar ook als eerbetoon aan mijn literaire voorgangers.’ De auteur doelt op de studenten die eind 19de eeuw IJsland ontvluchtten om te gaan studeren in Kopenhagen. Vooral de natuurwetenschappen, die in IJsland niet werden gedoceerd, waren populair.
Daar, in hun zelfverkozen ballingschap in Kopenhagen, raakten de studenten gegrepen en geïnspireerd door Europese literatuur, en vooral door poëzie. Sjón: ‘In Kopenhagen begon eigenlijk de IJslandse literatuur. In de Europese romantische literatuur die ze daar veel lazen, kwamen precies die elementen terug waarvoor ze in IJsland op de loop waren gegaan. Ineens bleek dat we eeuwen geleden heel mooie, barokke gedichten hadden geschreven, en onder de studenten bestond daar een hernieuwde interesse voor.’
In Blauwvos verwijst de auteur naar deze studenten, die zich de lotuseters noemen, ‘een groep mensen die hun levensinstelling entten op de poëzie van Baudelaire, De Nerval, Gautier en De Musset’. Ze laten zich drogeren door narcotische planten, verstrekt door een van de hoofdfiguren, Fridrik de Botanist. Hij keert na een verblijf in Kopenhagen terug naar IJsland om het huis van zijn ouders te verkopen, maar blijft er hangen om de zorg op zich te nemen voor Abba, een vrouw met het syndroom van Down.
De liefde tussen Abba en Fridrik is naast de jacht van de dominee op de blauwvos de belangrijkste verhaallijn in deze korte roman, waarin de auteur naar eigen zeggen zijn aloude voorkeur voor surrealisme verwerkt tot een klassiek melodrama. ‘Melodrama in de literatuur is sinds het modernisme bij ons taboe, en dus voor mij interessant’, zegt Sjón. ‘Want het doorbreken van taboes in de kunst zie ik als grootste uitdaging. Dat zal wel door mijn punkverleden komen, denk ik.’
Dat verleden heeft hem er te lang van weerhouden om zich echt in de eigen cultuur te verdiepen, vindt hij. ‘Wij keken en luisterden alleen maar naar het buitenland en waren blind voor onze eigen verdiensten. Pas toen ik een beschouwing las van Jorge Luis Borges over de overeenkomsten in het gebruik van metaforen bij een surrealist als de door mij zeer bewonderde André Breton en, nota bene, de IJslandse dichtkunst van de 12de eeuw, vielen de schellen me van de ogen.’
Al die verdrongen verhalen over levende doden, spoken, dolende priesters, woeste fabeldieren en zeemonsters, die hij als 8-jarige op bezoek bij zijn oma had verslonden, bleken dus helemaal niet zo kinderachtig als hij lang had verondersteld. Ze liepen vooruit op het werk van kunstenaars die hij bewonderde. Het surrealisme bleek verwant aan de volkse verhalen uit de overlevering, wat voor Sjón een zekere geruststelling betekende. Zijn obsessie als kind voor die oude verhalen lag helemaal niet zo ver van zijn latere voorliefde voor modernisten af. ‘Kijk naar Kafka en zijn Gedaanteverwisseling – dat gegeven van een man die in een tor verandert, is iets wat in onze verhalen van duizend jaar geleden al voorkwam. Alleen woonde Gregor Samsa niet in Reykjavik maar in Praag. Maar echt: tegen de gruwelen uit onze oude verhalen kon geen surrealist op.’
Sjón wilde zijn ontdekkingstocht van de Edda naar de avant-garde en terug bij wijze van ode in een vertelling weergeven. Dat werd Blauwvos. De novelle is zowel jachtverhaal als romantisch drama en griezelvertelling, maar Sjón zwengelt in weinig woorden ook nog een relevante ethische kwestie aan, namelijk die van de eugenetica. Uit onderzoek leerde hij dat mongolen als de vrouwelijke hoofdpersoon Abba, ‘een van die Aziatische onnozelen, die niets bezat, behalve het trage zuchten van haar longen’, gedurende een lange periode in de 19de eeuw allemaal bij de geboorte werden gedood.
‘In kleine dorpjes ontsprongen sommigen de dans, maar die werden hun hele leven nog slechter behandeld dan dieren. In mijn boek wilde ik niet alleen aantonen hoe uniek en mooi mensen met een Down-syndroom zijn, maar ook stelling nemen tegen geluiden die bij ons steeds meer opgeld doen, namelijk dat embryo’s waar een Down-syndroom bij wordt geconstateerd, om financiële redenen beter kunnen worden geaborteerd.’
Een variant op deze ethische kwestie werd eerder behandeld in Lars von Triers Dancer In The Dark (een moeder, gespeeld door Björk, wordt verweten een zoon te baren van wie ze weet dat hij blind zal worden). Maar dat is volgens Sjón toeval. ‘Wat Von Trier en ik wel gemeen hebben, is dat we allebei op een goed moment besloten hebben niet langer terug te deinzen voor grote emoties en melodramatische effecten in ons werk. Ik weet nog dat ik op aanraden van Björk zijn Breaking The Waves ging zien en dacht: als zelfs Von Trier sentimenteel mag zijn, waarom ik dan niet.’
Source:
http://extra.volkskrant.nl/select/boeken/artikel.php?id=187
Gerast áskrifandi að:
Birta ummæli (Atom)
Engin ummæli:
Skrifa ummæli